Hoe warm de Nederlandse betrekkingen waren met de sjah van Iran – en hoe dat nog doorwerkt

Recensie Boeken

Diplomatie Een halve eeuw geleden waren de betrekkingen tussen Nederland en het Iran van de sjah voortreffelijk. Hoe dat kon, laat Maaike Warnaar zien in haar boek over die hechte vriendschap.

Koningin Juliana en de sjah van Perzië bij aanvang van haar staatsbezoek in 1963, luisterend naar volksliederen in Teheran.
Koningin Juliana en de sjah van Perzië bij aanvang van haar staatsbezoek in 1963, luisterend naar volksliederen in Teheran. Foto ANP

De Nederlandse regering protesteerde de afgelopen tijd heftig tegen de schending van de mensenrechten in Iran. Minister Dilan Yeȿsilgöz (Justitie en Veiligheid, VVD) knipte zelfs op de televisie een stuk van haar haar af als steunbetuiging aan het verzet van Iraanse vrouwen. Hoe anders was de situatie vijftig jaar geleden. Toen zag de Nederlandse regering ondanks de overstelpende hoeveelheid bewijzen van de wreedheden begaan door het regime van sjah Resa Mohammed Pahlavi geen redenen om de goede relaties met Iran te herzien. Integendeel, men zag op dat moment in de sjah een verlicht heerser die Iran in de richting van een moderne democratie leidde.

‘De banden tussen de Nederlandse regering en het Iraanse regime waren zo goed, dat ook niemand de islamitische revolutie, die het einde zou betekenen van het regime van onze vriend de sjah, echt zag aankomen’, schrijft Iran-deskundige Maaike Warnaar in de inleiding van haar boek Onze vriend op de pauwentroon, de laatste sjah van Iran. In de rest van dit waanzinnig goed gedocumenteerde, uiterst leesbare boek laat zij vervolgens zien hoe het zo ver heeft kunnen komen. Waarom Nederland blind was voor wat er werkelijk in Iran aan de hand was. Hoe men bewust alle protesten negeerde, en wat dat tenslotte voor gevolgen heeft voor onze relatie met Iran nu. Ze gebruikt daarvoor niet alleen de bekende bronnen maar ze weet uit talloze archieven en gesprekken met betrokkenen nieuwe feiten boven water te halen. Zo citeert zij het hoofd van de directie bilaterale zaken van het ministerie van Economische Zaken, die naar aanleiding van de protesten tegen de sjah in 1974 in een nota aan de minister schrijft: ‘Zal allemaal wel waar zijn, maar je moet zorgen dat het Nederlandse gepeupel geen last veroorzaakt’.

Dat het dictatoriale karakter van het sjah-bewind door het grote publiek lang niet gezien werd, is volgens Warnaar voor een belangrijk deel veroorzaakt door de manier waarop er in de media over Iran werd geschreven. Het ging in de kranten en tijdschriften namelijk vooral over de oriëntaalse pracht en praal van de sjah en zijn entourage. En daarbij speelde zijn jonge vrouw Farah Diba een belangrijke rol. Zij figureerde vooral in de zogeheten ‘damesbladen’. Warnaar: ‘Die bladen waren niet alleen heel populair ze waren ook invloedrijk. Het blijkt dat in de periode 1950-1970 liefst 77 procent van de vrouwen en 50 procent van de mannen wekelijks een damesblad las. En van die bladen was de Libelle verreweg de grootste. En in dat blad verschenen tussen 1959 en 1964 liefst 26 rijk geïllustreerde artikelen gewijd aan deze “eenvoudige studente” en haar sprookjeshuwelijk.’

Absoluut hoogtepunt vormde de lezersactie uit 1959, een jaarlijks terugkerende actie waarbij Libelle de hartenwens van lezeressen liet uitkomen. In dat jaar werd de wens van Lily en Leni uit Heerlen om, ‘al was het maar vanaf het trottoir’, de bruiloft van de sjah mee te mogen maken, ingewilligd. Op 23 januari 1960 toont de cover van de Libelle Farah Diba geflankeerd door de twee in Volendams kostuum gehulde dames.

Lees ook: En maar blijven hopen op een nieuw Iran

Maar het was niet alleen de pracht en praal die de opinie in ons land blind maakte. Het regime van de sjah vertegenwoordigde ook in politiek en economisch opzicht alles wat we wij in Nederland graag zagen. Het land bezat een enorme olierijkdom en een bewind dat sterk westers was gericht. Iran was, zo meende de regering en de top van het zakenleven, dankzij het beleid van de sjah bezig zich te ontwikkelen tot een moderne samenleving. Dat die ontwikkelingen weinig draagvlak hadden in Iran en dat veel van de, door Nederland zo gewaardeerde, veranderingen slechts met geweld konden worden afgedwongen, dat zag men niet of dat wilde men niet zien. Wat men wel zag was het economische voordeel dat een goede relatie met Iran kon bieden.

Zo incasseerde het aannemersbedrijf Bredero enorme bedragen op verschillende bouwprojecten, verdiende de multinational Van der Have, een specialist in landbouwzaden, miljoenen in Perzië via een joint venture met een broer van de sjah, en importeerde oliemaatschappij Shell via de, met Nederlandse steun aangelegde haven van Bandar Abbas, miljoenen liters goedkope olie uit dat land.

Warnaar: ‘In de jaren zeventig waren de economische belangen daardoor al zo groot geworden dat men niet meer kon of wilde geloven dat het ooit fout kon gaan. Berichten over onrust onder de Iraanse bevolking werden dan ook afgedaan als een irrationele reactie van religieuze fundamentalisten tegen modernisering. En zelfs serieuze protesten zoals die van Amnesty International werden weggewimpeld of gewoon genegeerd. In 1978 heerste er zelfs een jubelstemming in Den Haag. Mede dankzij de lobby van prins Bernard, die een goede vriend was van de sjah, had de firma Rijn Schelde Verolme een miljardenorder binnengehaald voor de bouw van maar liefst acht marinefregatten.’

Revolutie

En toch gebeurde niet lang daarna het onvermijdelijke. Het regime van de sjah viel.

Lees ook: Hoe de nikab oprukte: een onmisbaar boek over de geschiedenis van het Midden-Oosten (•••••)

Vanwege zijn steun aan de sjah in de jaren voorafgaande aan de revolutie had Nederland voor de nieuwe machthebbers direct afgedaan. Warnaar: ‘Wij behoorden als vertegenwoordigers van het imperialistische Westen voortaan tot het verkeerde kamp. En onze protesten van nu hebben dan ook nauwelijks invloed. Ze zijn in de ogen van de Ayatollahs slechts het zoveelste bewijs dat het westerse imperialisme opnieuw voet aan de grond probeert te krijgen in Iran. Doordat wij de sjah hebben gesteund, de oppositie genegeerd en zelfs tegengewerkt worden wij door het huidige regime nog steeds gezien als medeplichtigen aan zijn despotisme.’

Nu forse kritiek leveren is volgens Warnaar bovendien gemakkelijk: ‘Als Nederland de vrijheid van Iraniërs zo belangrijk vindt als zij nu verkondigt dan had ze dat ook vijftig jaar eerder kunnen en moeten doen. Of de sjah zich er iets van had aangetrokken? Vast niet, maar het had de huidige steunbetuigingen aan het Iraanse verzet tegen de onderdrukking heel wat geloofwaardiger gemaakt.’